Dr. Zelissen aan het woord over DHEA (artikel)

Printen

Hyponieuws 2008

Dr. Pierre Zelissen is verbonden aan het UMC als internist-endocrinoloog en opleider endocrinologie. Hij heeft veel ervaring met patiënten met bijnierschorsinsufficiëntie en doet op dat gebied ook onderzoek. Hij is vele jaren medisch adviseur van de Nederlandse Vereniging voor Addison- en Cushingpatiënten geweest.

In 2001 heeft hij een overzichtsartikel over DHEA gepubliceerd in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde.

Is het juist dat nog steeds niet bekend is wat DHEA doet in het menselijk lichaam?

Dr. Zelissen: ‘Dat klopt inderdaad voor een groot deel. Vast staat dat DHEA een werking heeft die lijkt op die van het mannelijk hormoon testosteron, maar dan wel veel zwakker. DHEA kan in het lichaam ook worden omgezet in testosteron.

Mannen merken gewoonlijk van die testosteronachtige eigenschappen niets omdat hun eigen productie van testosteron door de testikels veel groter is en DHEA daar slechts een heel klein beetje aan toevoegt (dat geldt ook voor mannen die zelf – bijvoorbeeld als gevolg van een hypofyseprobleem – te weinig testosteron maken, maar wel met een testosteronpreparaat worden behandeld).

Bij vrouwen ligt dit echter anders: ongeveer de helft van de mannelijke hormoonactiviteit bij vrouwen is afkomstig van DHEA en behandeling met DHEA, als men daar een tekort aan heeft, kan dan wel degelijk verschil uitmaken. De functies van mannelijk hormoon bij vrouwen zijn o.a. bevordering van de seksuele libido, bevordering van de groei van oksel- en schaambeharing en stimulering van de talgproductie door de huid.

Naast de testosteronachtige activiteit lijkt DHEA ook een directe werking op bepaalde hersenfuncties te hebben, zowel bij vrouwen als bij mannen. Hier hangt waarschijnlijk mee samen dat moeheid en energieniveau mede door DHEA beïnvloed kunnen worden.

Er zijn ook enige aanwijzingen dat DHEA invloed zou kunnen hebben op bijvoorbeeld het afweersysteem, de lichaamssamenstelling (bot-, vet- en spiermassa) en op de spiegels van de bloedvetten, maar veel studies op dit gebied zijn met elkaar in tegenspraak en vaak zijn er in deze studies zeer hoge doseringen DHEA gebruikt en voorlopig moeten we concluderen dat hiervoor onvoldoende bewijs is.’

Hoe staat de wetenschap thans tegenover DHEA?

DHEA wordt nu al een aantal jaar voorgeschreven aan hypofysepatiënten die een hormooninsufficiëntie hebben. Hoe staat de wetenschap thans tegenover DHEA? Wat is het laatste nieuws?

Er zijn enkele goede onderzoeken gepubliceerd met DHEA-toediening bij patiënten met primaire bijnierschorsinsufficiëntie (ziekte van Addison) en ook bij patiënten met secundaire bijnierschorsinsufficiëntie in het kader van een hypofyseprobleem.

Deze onderzoeken zijn vooral bij vrouwen uitgevoerd, maar er is ook een studie bij mannen gedaan. Deze onderzoeken hebben laten zien dat er in het algemeen een verbetering van de seksuele libido bij vrouwen (niet bij mannen) wordt gevonden en dat DHEA een gunstige invloed heeft op vermoeidheidsklachten, met name als die aan het eind van de dag optreden.

Ook de stemming en enkele psychologische functies worden wat beter (zowel bij vrouwen als bij mannen). Het nadeel van deze studies is dat ze erg kort duurden (ongeveer vier maanden) en dat er niet zo heel patiënten aan deelnamen. Langlopende studies met DHEA-toediening aan grotere aantallen patiënten ontbreken helaas vooralsnog.

Daarbij komt dat de betere resultaten van DHEA ten opzichte van het placebo in de hierboven beschreven onderzoeken weliswaar inderdaad statistisch significant zijn (dit betekent dat dit eigenlijk niet op toeval kan berusten), maar in absolute zin niet erg indrukwekkend zijn.’

Wat is er bekend over eventuele bijwerkingen van DHEA op lange termijn?

Vrouwen kunnen testosteron-achtige bijwerkingen bemerken: toename van de lichaamshaargroei, vettere huid, acne en meer seksuele libido. Vaak is dit een kwestie van een te hoge dosis. Bij mannen zijn geen bijwerkingen op korte termijn beschreven en die zijn ook niet te verwachten. Gevolgen van DHEA-toediening op lange termijn zijn eigenlijk niet met zekerheid bekend. Eigenlijk geldt hier waarschijnlijk wat voor iedere substitutietherapie geldt: als men zorgt dat men de dosis niet te hoog kiest (er moeten dus geen verhoogde DHEA-sulfaat-spiegels in het bloed zijn) dan is er weinig reden om aan te nemen dat DHEA nadelige effecten op lange termijn geeft (men lijkt immers dan op iemand met een normale eigen DHEA-productie), maar echte zekerheid is er niet.’

Hoe staan artsen in het algemeen tegenover DHEA?

Onder endocrinologen zijn er min of meer twee kampen: de “believers” die positief staan tegenover DHEA-toediening en de “non-believers” die de resultaten uit de onderzoeken nog veel te mager vinden en (nog) geen DHEA voorschrijven totdat meer positieve onderzoeksresultaten bekend zijn.

Op het belangrijkste Amerikaanse endocrinologiecongres in 2007 werd hierover een stevig debat gevoerd tussen een voorstander en een tegenstander. De toehoorders konden zich door een van beiden laten overtuigen en daarna een stem uitbrengen; de uitkomst hiervan was dat de voorstander ruim gewonnen had.’

Hoe staat u zelf tegenover DHEA?

Ik ben gematigd positief over DHEA. Uit theoretisch oogpunt is de patiënt met een bijnierschorsinsufficiëntie een ideale patiënt om met DHEA te behandelen omdat zijn of haar DHEA-spiegel in het bloed gewoonlijk zeer laag of zelfs helemaal afwezig is. DHEA is een lichaamseigen hormoon en het is eigenlijk normaal om een tekort van zo’n hormoon te substitueren, net zoals we dat bij de andere hormonen doen. Aan de andere kant realiseer ik me terdege dat het onomstotelijk bewijs van het nut van DHEA-toediening nog zeker niet geleverd is. Ik neem nu het standpunt in dat DHEA-toediening aan patiënten met een verlaagde eigen DHEA-productie nog zeker geen standaardtherapie is, maar ik stel wel vaak een proefbehandeling van ongeveer zes maanden voor aan patiënten, wanneer ze ondanks adequate substitutie van de overige hormonen niet optimaal functioneren.’

Schrijft u DHEA voor onder het motto ‘als de patiënt zich er beter bij voelt is het 't proberen waard'?

Ik bevestig inderdaad eerst met een bloedonderzoek dat er een verlaagde DHEA-productie is. Ik meet dan het DHEA-sulfaatgehalte, dat is – simpel gezegd – de stabiele vorm van DHEA in het bloed. De hoogte van de DHEA-sulfaatspiegel hangt erg af van de leeftijd (naarmate je ouder wordt, wordt de DHEA-spiegel steeds lager) en ieder laboratorium heeft zijn eigen leeftijdsspecifieke referentiewaarden voor DHEA(sulfaat).’

Kunnen er ook redenen zijn om DHEA juist niet voor te schrijven?

Omdat DHEA in het lichaam omgezet wordt in actievere, sterker werkende hormonen, zou ik het niet voorschrijven aan vrouwen die hormoonafhankelijke tumoren, zoals borstkanker, hebben. Ik zou het zeker ook niet tijdens een zwangerschap voorschrijven en ik zou voorzichtig zijn bij vrouwen die altijd gevoelig zijn geweest voor de effecten van mannelijk hormoon (die bijvoorbeeld vroeger veel acne of overmatige lichaamsbeharing hebben gehad).’

© Nederlandse Hypofyse Stichting - Alle rechten voorbehouden

ANBI Keurmerk