Hypofysetumoren en erfelijkheid (artikel)

Printen

Uit: Hyponieuws 2 – 2016

Een hypofysetumor, ook wel hypofyseadenoom genoemd, is een zeldzame aandoening. Onder de hele bevolking komen hypofyseaandoeningen maar bij zo’n 0.1% van de mensen voor. Bij slechts 5% van deze tumoren is er sprake van een erfelijke aandoening, meestal als onderdeel van een overkoepelend syndroom, waarbij er een verhoogd risico is op het ontwikkelen van tumoren op meerdere plaatsen in het lichaam.

Een voorbeeld van zo’n syndroom is het MEN-1-syndroom (Multiple Endocrine Neoplasia), waarbij het risico op tumoren in meerdere klieren van het lichaam is verhoogd, met name de bijschildklieren, alvleesklier en de hypofyse.

Mutatie van het DNA

Bij een heel klein percentage van deze 5% van de patiënten is er sprake van een Geïsoleerd Familiair Hypofyse- adenoom (GFH) of in het Engels, Familial Isolated Pituitary Adenoma (FIPA). In 20% van de gevallen van GFH is er daadwerkelijk een afwijking aantoonbaar met genetisch onderzoek, een zogenoemde genetische mutatie en is de patiënt drager van deze mutatie. Het gen dat bij hen is aangedaan, draagt de naam Aryl Hydrocarbon Receptor Interacting Protein (AIP). Dit is een eiwit dat ervoor zorgt dat cellen niet ongecontroleerd gaan groeien.

AIP-gendefect

Het is belangrijk dat de celdeling ter vervanging van de oude cellen in het lichaam zo verloopt dat er niet meer cellen bijkomen dan dat er weggaan. Het AIP-gen fungeert als een rem op de celdeling. Een niet-functionerend AIP-gen kan dus leiden tot het ontwikkelen van tumoren. Een drager van deze mutatie heeft een kans van 30% om een hypofyseadenoom te ontwikkelen. Bij de ene helft van de mensen gebeurt dit tijdens de kinderleeftijd met als jongste patiënt een kind van zes jaar, bij de andere helft op volwassen leeftijd. De meest voorkomende soort tumor bij dit type patiënt is het groeihormoonproducerende adenoom, dat zich uit in reuzengroei tijdens de kinderleeftijd of de typische vergroving van het uiterlijk tijdens de volwassen leeftijd: acromegalie. Deze patiënten hebben overigens geen verhoogd risico op het ontwikkelen van tumoren elders in het lichaam.

Geen mutatie van het DNA

Bij de overige 80% van de gevallen van het Geïsoleerde Familiaire Hypofyseadenoom kan er geen foutje in het DNA worden aangetoond, simpelweg omdat eventuele andere genen die verantwoordelijk zijn voor deze aandoening niet bekend zijn. Het gen dat voor AIP codeert, is bij deze patiënten onberispelijk. Patiënten zonder een aantoonbare genetische afwijking ontwikkelen meestal op volwassen leeftijd het hypofyseadenoom.

De meest voorkomende soorten adenomen zijn dan groeihormoonproducerende adenomen, prolactinomen en niet-functionerende adenomen (tumoren die geen hormonen aanmaken). Andere soorten adenomen zijn zeldzaam.

Klachten

De klachten die de adenomen veroorzaken bij patiënten met een erfelijke vorm van een hypofysetumor, of ze nu wel of  niet drager zijn van de AIP-mutatie, zijn niet anders dan bij patiënten met een ‘gewone’  hypofyseaandoening bij wie er geen sprake is van erfelijkheid. Een overmaat aan groeihormoon geeft vergroving van het gelaat  bij beide groepen patiënten. Een teveel aan prolactine zal bij mannen borstontwikkeling veroorzaken, bij mannen en vrouwen tepelvloed en bij vrouwen menstruatiestoornissen. Diagnostiek en behandeling worden ook op dezelfde manier uitgevoerd, uiteraard afhankelijk van het soort tumor. Dus bij een prolactinoom kan voor patiënten uit allebei de groepen een dopamineagonist zoals cabergoline of bromocriptine voorgeschreven worden. Andere behandelopties zijn radiotherapie en een operatie.

Wanneer genetisch testen?

Bij patiënten met een bewezen mutatie in het AIP-gen zouden alle eerstelijns familieleden genetisch onderzoek aangeboden moeten krijgen vanwege het hoge risico op het ontwikkelen van een hypofyseadenoom. Eerstelijns familieleden zijn ouders, broers, zussen en kinderen. Als er sprake is van een mutatie, vindt er doorverwijzing van de familieleden plaats naar de endocrinoloog. Deze zal dan middels bloedonderzoek en een MRI-scan kijken of er sprake is van afwijkingen en indien nodig, behandelen. Is er nog geen sprake van afwijkingen, dan krijgt de patiënt jaarlijks een controleafspraak. Kinderen worden getest vanaf de leeftijd van vier jaar.

Levenslange controle

Bij patiënten zonder een aantoonbare mutatie in het AIP-gen ligt het ingewikkelder. Familieleden hoeven niet getest te worden op het AIP-gendefect, maar het is wel aan te raden dat zij worden doorverwezen naar een endocrinoloog voor onderzoek naar de aanwezigheid van een eventueel adenoom, en regelmatige controle. Kinderen wordt aangeraden om vanaf het zestiende levensjaar een endocrinoloog te bezoeken voor verdere follow up.

 

Petra Kele


© Nederlandse Hypofyse Stichting - Alle rechten voorbehouden

ANBI Keurmerk