De Stelling: Hypofysepatiënten hebben altijd honger (artikel)

Printen

Waarom hebben veel – dus niet alle – hypofysepatiënten een eetlust als de spreekwoordelijke slootgraver? Het gevolg is vaak gewichtstoename. Zorgt een hypofyseziekte nou voor een gewone, lekkere trek of is er meer aan de hand?

Een aandoening aan de hypofyse of – vooral – de hypothalamus kan zorgen voor beschadiging van bepaalde hersengebieden. In de hypothalamus zit het hongercentrum, dat de eetlust regelt. Dit centrum bestaat uit een aantal hersengebieden, ook wel kernen genoemd. De ventralomediale kern en de paraventriculaire regio in de hypothalamus zijn met name  verantwoordelijk voor het bestieren van het hongergevoel. Hierin speelt de amygdala, de amandelvormige kern ook een rol.

Ziekte als oorzaak

Een craniofaryngeoom, grote hypofysetumoren of -operaties kunnen deze gebieden beschadigen, met als gevolg een eetstoornis. Maar er zijn ook andere hypofyseziekten die een verhoogde eetlust kunnen veroorzaken. Denk aan de ziekte van Cushing. Daarbij is er sprake van een hypofyseadenoom dat voor een overschot aan cortisol zorgt. Veel cortisol kan de eetlust verhogen, met gewichtstoename tot gevolg. Uitval van hypofysehormonen, met name het schildklier stimulerend hormoon (TSH) – waardoor een traag werkende schildklier ontstaat – kan voor  gewichtstoename zorgen, evenals een groeihormoontekort.

De rol van medicijnen

Maar ook medicijnen hebben soms een aandeel in eetlust- en gewichtsproblemen, zoals hydrocortison. Bij de juiste dosering is er weinig aan de hand, maar bij structurele overdosering neemt de eetlust toe, en daarmee vaak ook het gewicht. Ook dopamine-agonisten (cabergoline, quinagolide, bromocriptine) en middelen tegen epilepsie (valproïnezuur, carbamazepine en gabapentine) kunnen de eetlust doen toenemen, met als gevolg extra kilo’s. Epilepsie kan bij hypofysepatiënten ontstaan door hersenschade als gevolg van tumoren of de behandeling ervan. Maar wat extra gewicht kan ook wijzen op een te lage dosering levothyroxine (Euthyrox, Thyrax, Tirosint, etc.).

Kortom, een meer dan lekkere trek kan zeker voorkomen bij hypofysepatiënten. Of het nu komt door de hypofyseaandoening zelf, de medicijnen of een combinatie van deze factoren, schroom niet en maak het bespreekbaar bij je behandelaar. Een verwijzing naar de diëtist en eventueel een psycholoog en/of een eventueel noodzakelijke aanpassing aan de medicatie kunnen helpen. Daarnaast is zelfdiscipline – het niet toegeven aan een impuls van het lichaam (in dit geval trek) – belangrijk. Echter, soms wint de impuls van het verstand. Ook daarbij kan hulp worden geboden. Dus vraag erom.

De stelling ‘Hypofysepatiënten hebben altijd honger’ is dus deels juist en deels onjuist. Het hoeft niet zo te zijn, maar vele factoren maken dat het wel vaak voorkomt in combinatie met een hypofyseaandoening.


© Nederlandse Hypofyse Stichting - Alle rechten voorbehouden

ANBI Keurmerk