Schildklierhormoon: Is combinatietherapie iets voor mij? (artikel)

Printen

Ieder mens is uniek. Wat voor de een werkt, werkt niet altijd vanzelfsprekend ook voor de ander. Dat geldt ook voor medicatie. Van de 500.000 Nederlanders die medicijnen slikken vanwege een traag werkende schildklier, houdt ongeveer vijftien procent restklachten.

Een gezonde hypofyse produceert verschillende hormonen die de functie van andere klieren reguleren, waaronder de schildklier. Wanneer de hypofyse geen schildklier stimulerend hormoon (TSH) meer aanmaakt, kan de schildklier geen schildklierhormoon aanmaken. Dit heet hypothyreoïdie, ofwel een trage schildklier.

Schildklierhormoon is belangrijk voor de stofwisseling. Een tekort aan dit hormoon kan leiden tot veel verschillende, vaak vage klachten als vermoeidheid, traagheid, kouwelijkheid, concentratiestoornissen, gewichtstoename, obstipatie, haaruitval, tintelingen in handen en vingers, spierpijn of menstruatiestoornissen.

Restklachten

Ongeveer 2,5 procent van de Nederlandse bevolking heeft hypothyreoïdie. De standaardbehandeling van een trage schildklier bestaat uit het slikken van het schildklierhormoon T4, ook wel levothyroxine genoemd. Levothyroxine neem je één keer per dag in: ’s ochtends een half uur voor het ontbijt of ’s avonds minimaal drie uur na de laatste maaltijd, maar altijd op een lege maag. Dat is belangrijk, omdat levothyroxine door de wand van de dunne darm in het bloed wordt opgenomen.

Voor de meeste mensen werkt dit medicijn goed. Toch houdt een kleine groep patiënten – ondanks een optimale instelling op de medicatie – last van restklachten, zoals vermoeidheid, neerslachtigheid, spierpijn en concentratieproblemen. Komt dit je bekend voor? Dan heb jij misschien baat bij combinatietherapie.

Iets voor mij?

Je hebt er waarschijnlijk weleens van gehoord, maar wat houdt combinatietherapie precies in? En hoe weet je of je er baat bij zou kunnen hebben? Als het gaat om de behandeling van een trage schildklier, betekent het dat je naast het T4-hormoon ook het T3-hormoon slikt. De stofnaam voor dit hormoon is liothyronine. Liothyronine bewaar je in de koelkast en neem je meerdere keren verspreid over de dag in. In tegenstelling tot T4 hoef je T3 niet op een nuchtere maag in te nemen. Het wordt snel in het maagdarmstelsel opgenomen en heeft als actief hormoon een sterke werking. Een kleine groep patiënten voelt zich beter met deze combinatiebehandeling.

Maar voordat je combinatietherapie overweegt, is het belangrijk om andere mogelijke oorzaken van de aanhoudende restklachten uit te sluiten. Allereerst is het van groot belang dat de inname van levothyroxine (het T4- hormoon) optimaal is ingesteld. Dit luistert erg nauw. Wat een goede instelling is voor de ene patiënt hoeft dat niet te zijn voor de andere patiënt: iedereen heeft een eigen optimale waarde. Optimaal ingesteld? Onderzoek dan of je geen vitaminetekort of een andere auto- immuunziekte hebt, zoals suikerziekte, een bijnierprobleem (de ziekte van Addison) of een glutenintolerantie (coeliakie). Zijn andere mogelijke oorzaken van de restklachten uitgesloten? Dan kan het zin hebben om combinatietherapie te proberen.

Maar helaas is ook combinatietherapie niet voor iedereen de oplossing. Het kan dus zijn dat je na drie tot zes maanden nog geen verbetering opmerkt. Dan moet je stoppen met de combinatiebehandeling. Bij het gebruik van T3 is het risico op overdosering namelijk groter dan bij het gebruik van T4, wat weer andere klachten kan opleveren. Ondanks veel onderzoek is er bovendien nog altijd onvoldoende bewijs dat combinatietherapie betere resultaten geeft dan behandeling met alleen T4. Behandeling met alleen T3 kan overigens sowieso niet: sommige weefsels hebben T4 nodig, dat ter plekke in T3 wordt omgezet.

Het zit in de genen

Artsen wereldwijd breken zich al jarenlang het hoofd over de vraag waarom de standaardbehandeling van een traag werkende schildklier niet voor iedereen even goed werkt. Volgens een kleinschalig onderzoek uit 2017 ligt het antwoord in het vermogen van het lichaam om T4 om te zetten in T3. Een gezonde schildklier maakt zowel T4 als T3 aan om de cellen in het lichaam goed te laten werken. T4 is het zogenaamde voorloperhormoon. De weefsels nemen dat hormoon op en zetten dat zelf om in T3, het zogenaamde actieve hormoon. Daarnaast maakt de schildklier zelf ook een klein beetje T3 aan. Het kleine onderzoek uit 2017 doet vermoeden dat kleine genetische variaties invloed kunnen hebben op het vermogen van het lichaam om T4 om te zetten in T3, en dus op de uiteindelijke hoeveelheid T3 die in de weefsels beschikbaar is. Dit zou verklaren waarom sommige patiënten baat hebben bij het aanvullend slikken van T3.

Grote studie

Eind 2020 start het Erasmus MC een grootschalig onderzoek naar de effecten van combinatietherapie in relatie tot genetische variaties. Om via zo’n studie betrouwbare uitkomsten te krijgen, moet deze namelijk groot worden opgezet. Voor dit onderzoek, dat vier jaar gaat duren, worden duizenden schildklierpatiënten geworven. Aan de hand van deze grondige studie hopen de onderzoekers een definitief antwoord te vinden op de vraag waarom de standaardbehandeling van een trage schildklier niet voor iedereen werkt.

 

Bronnen


© Nederlandse Hypofyse Stichting - Alle rechten voorbehouden

ANBI Keurmerk